Lessen met banken
Gymles 1
Inleiding: In de zaal staan 4 banken met een tussenruimte naast elkaar. De kinderen gaan, lopen, huppelen en rennen achtereenvolgens in de omgangsbaan om de banken.
Kern 1: Experimenteren. Bij elke bank staat een groepje kleuters. Op welke manieren kunnen jullie over de bank. Doe het maar voor.
Kern 2: Steunsprongen. Eerst gaan de kinderen als een haas over de bank. Daarna gaan ze met de wendsprong over de bank.
Afsluiting: Passeerspel. Er staan 2 lange banken aan elkaar. Aan allebei de uiteinden gaat een leerling op de bank staan. Ze lopen naar elkaar toe. Zonder van de bank te vallen passeren ze elkaar.
Gymles 2
Inleiding: In de zaal staan 4 banken met een tussenruimte naast elkaar. De kinderen slalommen op allerlei manieren om de banken. Als de leerkracht in haar handen klapt springen de kinderen op de bank.
Kern 1: Springen. De kinderen lopen over de bank en springen er met twee voeten tegelijk af. Daarna idem, maar de kinderen rennen over de bank. De sprong kan steeds verder/ hoger.
Kern 2: Hindernissen. De kinderen lopen of springen op de bank, maar er liggen hindernissen, zoals blokjes of pittenzakken. Deze kunnen steeds hoger gemaakt worden.
Afsluiting: Raden. Een kind zit met zijn ogen dicht op de bank. Alle kinderen zijn stil. De leerkracht wijst een paar leerlingen aan die achter het kind op de bank mogen gaan zitten. Deze leerling raadt hoeveel kinderen er achter hem/haar zitten.
Gymles 3
Inleiding: Banken tikkertje. Plaats enkele banken tegen elkaar in het veld. Niemand mag tijdens het tikspel over de banken heengaan. Verder verloopt het spel zoals standaard tikkertje. Bij een andere variant mogen alleen de tikkers over de banken heen rennen, de andere kinderen niet. De tikkers hebben dus een voordeel boven de andere kinderen.
Kern 1: Reactie en luisteren. Elk groepje kinderen loopt om een bank. Als de leerkracht 1x op de trom slaat, leggen alle leerlingen 1 oor en twee handen op de bank. Daarna lopen ze weer rond de bank. Als de leerkracht 2x op de trommel slaat, gaan alle leerlingen op hun knieën op de bank zitten en raken met 1 hand de vloer aan. enz.
Kern 2: Bij ieder bank staat een groepje leerlingen. De leerlingen schuiven met hun buik over de bank heen. Daarna op hun rug en/of zij.
Afsluiting: Iedere leerling bedenkt zelf 2x een manier om over de bank te gaan.
Gymles 4
Inleiding: In de zaal staan 4 banken met een tussenruimte recht naast elkaar. De kinderen gaan, lopen, rennen en springen enz. over de banken. Variatie: Op iedere bank die je tegenkomt ga je staan en spring je af.
Kern 1: Schuine bank. Op de bank wordt aan één kant schuin een andere bank geplaatst. Bij iedere bankopstelling is een vast groepje kinderen. De kleuters kunnen ook nu weer gaan, huppen, lopen en huppelen over deze banken.
Kern 2: Tellen. Hetzelfde als kern 1, maar nu wordt het accent gelegd op hoeveelheden. Bv. Zoveel mogelijk huppen, 4 grote stappen, eraf glijden in 5 tellen enz.
Afsluiting: Tik, tik, wie ben ik. Eén leerling zit op de bank met gesloten ogen. Een andere leerling tikt op zijn rug en vraagt met een verdraaide stem: Tik, tik, wie ben ik? De kleuter op de bank moet het raden.
Gymles 5
Inleiding: Tikspel, drie is te veel. Twee kinderen geven elkaar de hand en zijn tikkers. De andere kinderen lopen vrij rond. Kinderen die getikt worden, gaan op de bank zitten. Als er drie kinderen op de bank zitten, gaan de eerste twee die af waren samen als koppel ook kinderen tikken. Er komen dus steeds meer tikkers.
Kern 1: Dragen. Ieder groepje kinderen heeft een bank. De groepjes staan naast elkaar bij een muur. De kinderen tillen de bank naar de overkant. Als dat goed gaat kunnen ze daarna iets op de bank vervoeren. Bv. een pittenzak, enkele blokjes of een leerling.
Kern 2: Pittenzak. De leerlingen proberen om de beurt een pittenzak over hun bank te laten glijden. Leg evt. aan het eind van de bank een hoepel. Valt de pittenzak erin?
Afsluiting: Pittenzak dragen. Maak een lange bank door er meerdere tegen elkaar te schuiven. Laat de leerlingen met een pittenzak op hun hoofd, schouder enz. over de bank gaan, zonder dat de pittenzak valt.
Gymles 6
Inleiding: Overlopertje. De kinderen stellen zich op achter één van de achterlijnen, de tikker(s) bevinden zich in het midden. Op signaal van de trainer mag iedereen gaan overlopen, de tikkers proberen zoveel mogelijk kinderen te tikken. Wie lukt het om in bijvoorbeeld 4x overlopen geen één keer getikt te worden en hoeveel kinderen kunnen de tikkers tikken? Je kan ook besluiten dat kinderen die getikt worden (tijdelijk) af zijn.
Kern 1: Zet per groepje twee banken met een ruimte van ongeveer 40 centimeter met de lange kant naast elkaar. Op iedere bank gaat een kleuter staan. Ze geven elkaar een hand en lopen over de bank. Variatie: Springen, huppelen, kruipen, rennen.
Kern 2: De banken staan net als bij kern 1. De kleuters lopen met op iedere bank een voet over de banken. Dit kan steeds sneller. Daarna gaan op één na alle leerlingen van het groepje tegelijk een poortje maken. Ze doen dit door hun handen op de ene bank te zetten en hun voeten op de andere bank te plaatsen. Het overgebleven kind, kruipt er onderdoor. Daarna mag een ander. Als de gebogen houding te moeilijk is, kunnen de kleuters ook op de ene bank zitten en hun voeten op de andere bank laten rusten.
Afsluiting: Tastspel. De kleuters zitten op de bank. Een kleuter wordt geblinddoekt. Deze kleuter loopt naar de bank en voelt aan ee kleuter. Hij/zij moet raden wie het kind is.
Gymles 7
Inleiding: Sprinten. Zet 4 lange banken in de hoeken van de zaal. Iedere bank krijgt een nummer. De leerkracht roept een nummer van 1 t/m 4 en de kinderen sprinten naar de bijbehorende (denkbeeldige) lijn. Als alle kinderen daar zijn, roept de trainer een andere nummer en sprinten ze allemaal weer naar de bijbehorende lijn, enz.
Kern 1: Balanceren. Voor ieder groepje is er een omgekeerde bank. Om de beurt lopen de kinderen over de smalle balk over de bank. Variatie: Voorwaarts, achterwaarts, halverwege een draai maken, met iets in de handen enz.
Kern 2: Zie kern 1. Nu echter op een schuine bank. Leg aan één kant van de bank iets stabiel onder de bank. Ook kan het balanceren in tweetallen met één of twee handen vast.
Afsluiting: Passeerspel. Er staan 2 lange banken aan elkaar op zijn kop. Aan allebei de uiteinden gaat een leerling op de bank staan. Ze lopen naar elkaar toe. Zonder van de bank te vallen passeren ze elkaar.
Banken & Ballen 1
Inleiding: Slalom: Zet 4 of 5 banken evenwijdig aan elkaar met 2 meter tussenruimte midden in het lokaal. Alle kinderen krijgen een bal. Ze slalommen tussen de banken door. Eerst mogen ze zelf weten hoe ze slalommen. Daarna geeft de leerkracht opdrachten. Bijv. Wandelen en de bal steeds aantikken met je voet, huppen met de bal tussen je benen, kruipen en de bal met je hoofd vooruit rollen.
Kern 1: Rollen: Bij iedere bank staat een groepje kinderen. Om de beurt staat één kind op de bank en rolt zijn bal met zijn voet over de bank. Variatie: met je hand, met je hoofd, met je knie, enz. Variatie 2: Sta voor de bank en rol de bal in één keer over de bank. De leerkracht kan ook een mand aan het eind van de bank op de grond zetten, waar de bal in moet rollen. Variatie: Zet op het eind van de bak een blokje. Deze moet omgerold worden.
Kern 2: De kinderen lopen één voor één over de bank en stuiteren hun bal op de bank en vangen hem weer op. Variatie: De kinderen lopen over de bank en stuiteren hun bal op de grond, onder het lopen, en vangen hem weer op.
Afsluiting: Ballen kletsen:. Er staan 2 lange banken aan elkaar op zijn kop. Aan allebei de uiteinden staat een leerling . Ze rollen over de bak gelijktijdig een bal elkaar toe. Van wie de bal het eerst op de grond valt heeft verloren.
Banken en hoepels 1
Inleiding: Zet 4 of 5 banken evenwijdig aan elkaar met 2 meter tussenruimte midden in het lokaal. Leg tussen en naast de banken zoveel mogelijk hoepels. Geef de kinderen de opdracht om zoveel mogelijk bewegingen uit te proberen. Ze mogen niet stil staan. Bijv. Van de bank in de hoepel springen. Van hoepel naar hoepel. Over of onder de bank bank kruipen enz. enz.
Kern 1: Hoepelen: Bij iedere bank staat een groepje kinderen. Ieder kind heeft een hoepel. Om de beurt staat één kind op de bank en rolt zijn hoepel over de bank. Variatie 1: Sta naast de bank, hoepel de hoepel over de bank en blijf er naast lopen. Variatie 2: Zoals variatie 1 maar dan blijft de leerling staan. Variatie 3: Als de hoepel aan het eind van de bank verder rolt, moet hij de muur raken.
Kern 2: Twee kinderen lopen in één hoepel over de bank heen. Variatie: Nu drie of vier kinderen in een hoepel. Of: De leerkracht zet enkele hoepels rechtop in hoepelblokken op de bank. De kinderen lopen over de bank en kruipen door de hoepels, zonder van de bank te vallen.
Afsluiting: Hoepeltje verwisselen: De hoepels liggen in een kring en ieder kind staat in een hoepel. Eén kind staat in het midden. De leerkracht noemt twee namen. Deze kleuters moeten zo snel mogelijk van hoepel verwisselen. Maar het kind dat in het midden staat, mag proberen om als eerste in één van de lege hoepels te komen. Als dat lukt moet de leerling die niet meer in de hoepel kan in het midden gaan staan en gaat het spel verder. De leerkracht kan ook ‘hoepeltje, hoepeltje’ roepen, dan moeten alle kleuters in een andere hoepel gaan staan.