Lessen rond thema's
Deze pagina is onder constructie
Gymles thema brandweer
Inleiding: Brandweertikkertje: Twee of drie kleuters zijn brandweerman. Zij moeten met elkaar proberen alle vlammetjes (kinderen) te pakken. De brandweermannen mogen samenwerken. Alle gepakte vlammetjes gaan op de bank zitten. Als alle vlammetjes zijn gepakt, is het vuur uit en hebben de brandweermannen hun werk goed gedaan. Evt. kan het spel nogmaals worden gespeeld met andere brandweermannen.
Kern 1: Zo snel mogelijk naar de brand!: De brandweermannen (kleuters) moeten zo snel mogelijk bij de brand komen. De leerkracht zet 2,3 of 4 identieke hindernisbanen uit in het lokaal (Bijv.: stenen waarop ze moeten stappen, hoepels waar ze doorheen moeten klimmen en allerlei andere materialen). De kleuters moeten zo snel mogelijk naar het ‘vuur’ (de andere kant van de hindernisbaan) om dat te blussen. Op de plaats van de brand staat een emmertje met bij iedere groep evenveel vlammetjes (zie bijlage 1). Iedere brandweermaan die bij het vuur is neem een vlammetje mee terug naar zijn groep. Welke groep heeft het eerst zijn vuur ‘geblust’?
Kern 2: Heet onder je voeten: Leg verspreid door het lokaal ongeveer 10 A4-tjes met een ‘vuur verboden print’ op de grond ( zie bijlage 2). De kleuters spelen voetje van de vloer. De vloer is heet van het vuur en je bent veilig op zo’n papier. Eén kind is tikker die moet de andere kleuters tikken. Als je op een ‘vuur verboden’ papier staat, ben je veilig en mag je niet getikt worden. Geef wel even aan dat de kinderen niet langer dan 5 of 10 tellen op zo’n papier mogen staan.
Afsluiting: De brandweerslang: Deel de groep in tweeën. Oeps, er is een brandweerslang kwijt. Twee groepen brandweermannen hebben ruzie om de slang die over is. Zij gaan kijken wie het sterkste zijn. Het spel gaat als touwtrekken. Maar in dit geval is het touw natuurlijk de brandweerslang.
Gymles thema China
Inleiding: Chinese muur tikkertje: Het spel begint met 1 tikker. Als de tikker een ander kind tikt, moet deze de hand van de tikker beet pakken. Ze mogen nu samen tikken. Elk kind dat nu aan de buitenkant loopt mag tikken. De binnenste schakels mogen elkaar niet loslaten. Het spel is afgelopen als iedereen getikt is. Als je getikt wordt moet je de hand vast pakken van degene die je getikt heeft. Je mag niet onder of door de “Chinese muur” heen lopen en op het hoofd tikken telt niet.
Kern 1: Chinese muur oefening: Verdeel de klas in een aantal groepen. Zet iedere groep in een rij aan de korte kant van de bank. Aan de beiden randen van de bank worden blokken neergezet (zie afbeelding). De kinderen lopen daarna om de beurt over deze Chinese muur. De kantelen mogen niet omvallen. De moeilijkheid kan opgevoerd worden door de blokken van weerszijde dichter bij elkaar te zetten.
Kern 2: Drakenbootsrace: Alle banken staan met de korte kant tegen dezelfde muur met voldoende tussenruimte. De banken zijn de drakenboren. Van ieder groepje gaat één kind op de bank van zijn groepje zitten en houdt zich goed vast. Na het startsein van de leerkracht moeten de groepjes hun eigen drakenboot met passagier zo snel mogelijk naar de overkant dragen. Wie het eerst aan de overkant is, met de passagier nog in de boot, heeft gewonnen.
Afsluiting: Beweging in het park: Eén kind komt voor de groep staan. De rest van de groep staat in enkele rijen van ongeveer 4 kinderen, Zij staan met hun gezicht naar het kind voor de groep. Het kind gaat langzaam allerlei bewegingen maken met armen en/ of benen. Alle kinderen proberen allemaal tegelijk al deze bewegingen na te doen.
Gymles thema China 2
Inleiding: Chinese vaste muur: Zet met behulp van vier pylonen een rechthoek uit met een doorsnede van 3 meter, midden in de zaal van muur tot muur. Dit is de Chinese muur. Kies één tikker, deze gaat in het vak (op de muur) staan. Als een kind wordt getikt gaat deze aan de zijkant op de muur met zijn hand tegen de wand van de zaal staan. De volgende die wordt getikt, pakt de hand van het eerste kind en zo vormt zich een rij van kinderen op de muur. De kinderen in de rij staan met hun benen wijdt. De andere, nog niet getikte, kinderen mogen door de poortjes van de muur heen kruipen. Het buitenste kind van de muur mag meehelpen met tikken.
Kern 1: Olifant rijden: De kinderen maken tweetallen van ongeveer even zware kinderen. Het ene kind gaat op handen en knieën zitten en is de olifant. Het andere kind klimt op de rug en mag een ritje naar de overkant maken. Daarna ruilen de kinderen om.
Kern 2: Pagode estafette: Verdeel de kinderen in een aantal groepen. Laat ze bij de muur in rijen naast elkaar staan met voldoende tussenruimte, achter een pylon. Hun gezicht is naar de muur aan de overkant gericht. Hier ligt voor iedere groep een hoepel. Bij de pylon liggen 10 blokken. Na een startsein nemen alle voorste kinderen een blok, rennen z.s.m. naar de hoepel en zetten hun blok rechtop in de hoepel. Ze rennen terug, geven het kind dat nu vooraan staat een nieuw blok en gaan zelf achteraan in de rij staan. Het kind dat het blok kreeg, rent nu z.s.m. naar de hoepel en zet zijn blok dwars op het blok dat al in de hoepel staat. Zo herhaalt het spel zich. De blokken worden steeds recht en dwars op elkaar gestapeld en vormen zo een pagode. De groep die het eerst zijn pagode af heeft, is winnaar. Valt de pagode om, dan moet de groep van voren af aan beginnen.
Afsluiting: Chinese hurkzit: Vorm een kring met de kinderen. Iedereen gaat in de Chinese hurkzit (zie afbeelding) zitten. Ieder kind dat het niet meer vol kan houden of omrolt, is af. Het kind dat het langste in de Chinese hurkzit kan blijven zitten, is winnaar. Let op; de voeten staan plat op de grond.
Gymles thema dierentuin
Inleiding: De beer is los: In de hoek van het lokaal zit een beer (kind) in zijn hok (op een mat). Alle kinderen lopen zo dicht mogelijk naar het hok van de beer. Ineens roept de leerkracht : ‘De beer is los’. Nu komt de beer uit zijn hol. De kinderen rennen zo snel mogelijk naar huis (hoek in het lokaal, afgezet met banken). Wie getikt wordt is ook beer. Het spel gaat door tot iedereen beer is.
Kern 1: Pas op voor de slang: De leerkracht heeft een uiteinde van het lange touw in haar handen. Ze kronkelt het touw als een slang heen en weer. De kinderen lopen steeds naar de overkant en moeten over de slang heen stappen. Maar de slang mag hen niet raken anders zijn ze af. Variatie: De leerkracht draait het touw rond en de kinderen die om haar heen staan springen over ‘de slang’ heen als die bij hen komt.
Kern 2: Na-apen: Alle kinderen staan aan één zijde van het lokaal. Voor hen staat een ‘aap’ (kleuter). Hij mag een beweging of een kunstje verzinnen. Alle kinderen doen het kunstje of de beweging na. Na 2 kunstjes wordt er een andere aap aangewezen.
Afsluiting: Krokodillenbal: De kinderen staan in een wijde kring. In de kring staan 3 kinderen die elkaar om hun middel vasthouden. Zij zijn de krokodil. Het voorste kind is de kop van de krokodil en de andere kleuters zijn de staart. De kringkinderen zijn de krokodillenjagers. Ze gooien een foambal over en proberen die bal tegen de kop van de krokodil te gooien. Degene die dit lukt mag achter aan de staart van de krokodil plaats nemen. Het geraakte hoofd gaat in de kring staan en is nu ook jager. Het kind dat achter hem stond in de krokodil is nu het hoofd van de krokodil.
Gymles thema dierentuin
Inleiding: Olifantentikkertje: De olifant, de tikker, houdt met de linkerhand zijn neus vast en steekt zijn rechterhand en –arm door de opening van de zo gehouden linkerarm. Met de rechterhand probeert de tikker de andere kinderen te tikken. Wanneer een speler is afgetikt, gaat hij ook mee aftikken, ook als een olifant. Het spel gaat net zo lang door tot er alleen nog maar olifanten rondrennen.
Kern 1: Olifantenrace: De olifanten rollen een bal over de grond naar de finish. Het leuke is dat de bal met de neus moet worden geduwd! Dit spel kan met de hele groep tegelijk worden gespeeld of met groepjes tegen elkaar.
Kern 2: Splits de groep in twee teams. Elk team maakt een olifantenslinger. Het eerste kind heeft een arm naar voren als een ‘olifantenslurf ‘ en steekt zijn tweede arm onder zijn been door als ‘staart’. Het kind achter de leider grijpt de ‘staart’ met zijn ‘slurf’ en steekt zijn andere hand onder zijn benen door als de ‘staart’. Dit gaat verder tot het hele team een olifantenslinger is. Op het startsein moet elk team naar de aangewezen finish racen. Als de olifantenslinger breekt moet dit team terug naar start om opnieuw te beginnen.
Afsluiting: De kleuters zitten in een kring. Eén kind staat in de kring te staan met de ogen dicht. De leerkracht, of een kind, loopt buiten de kring en tikt een kind op het hoofd. Dat kind maakt dan de olifant geluid (trompetteren). Het kind in het midden mag raden welk kind het geluid maakte.
Gymles thema kleuren
Inleiding: Leg verspreid in het lokaal papieren neer van een verschillende kleur. De kinderen lopen rond in het lokaal. Noem een kleur en de kinderen rennen zo snel mogelijk naar het vel papier met die kleur. Bij een grote groep is het handig om ook meerdere papieren van één kleur neer te leggen.
Kern 1: Speel papierendans (variatie op stoelendans). Voor ieder kind min één ligt er een gekleurd vel papier op de grond. De leerkracht slaat op de trom. Als zij stopt zoeken de kinderen z.s.m. een papier op waar ze op gaan staan. Het kind dat geen papier heeft mag een beweging maken die de andere kinderen nadoen.
Kern 2: De kleuters rennen door het lokaal. Op teken van de leerkracht zoeken ze een gekleurd papier naar keuze. Bij ieder papier staan twee kinderen. Ze bedenken met elkaar een dier of voorwerp met die kleur en doen de bewegingen ervan met elkaar. Voorbeeld: Ze staan bij een groen papier. Ik denk aan een kikker zegt één van de kleuters. Samen springen de twee kleuters als een kikker.
Afsluiting: Opstelling als bij de inleiding. De leerkracht noemt een voorwerp en de kinderen lopen naar het gekleurde papier daar bij hoort. Bijvoorbeeld: banaan; de kinderen rennen naar het gele papier, gras; de kinderen rennen naar het groene papier.
Gymles thema lente 1
Inleiding: Kuikentikkertje: Er zijn twee tikkers, de kip en de haan. Deze gaan alle kuikentjes (de andere kleuters) tikken. Wie heeft er aan het eind van het spel de meeste kuikentjes getikt?
Kern 1: Eierestafette: De groep is onderverdeeld in meerdere groepen (zie afbeelding 1). Deze groepen staan in rijtjes. Alle kinderen hebben een ei (een kleine bal). De eerste kinderen in het rijtje hebben een lepel. Zij leggen hun bal op de lepel en brengen het ei naar de pan (mand of bak). Ieder voorste kind wacht eerst op een startsein van de leerkracht. Dan lopen de kinderen met hun ei op de lepel over de bank naar de pan. Als de bal van de lepel af rolt, leggen ze de bal terug en gaan dan verder waar ze waren toen de bal viel. Als de bal in de pan ligt, gaan ze zo snel mogelijk terug over de bank en geven de lepel aan de volgende leerling. Zo gaat het spel door tot één groep alle ballen in de pan heeft liggen. Zij zijn de winnaars.
afbeelding 1
Kern 2: Met de kippen op stok. Verspreid door het lokaal liggen lange stokken of springtouwen. De kinderen rennen door het lokaal. De leerkracht roept: Drie kippen op een stok. Snel gaan de leerlingen op een stok of touw staan. Er moeten drie kinderen op elke ‘stok’. Daarna rennen ze weer weg en roept de leerkracht weer een ander getal. enz.
Afsluiting: De leerkracht heeft een plaatje van een ei van ongeveer 5 centimeter. De kinderen zitten bij elkaar in een hoek van het lokaal met hun gezicht naar de hoek. Ze sluiten de ogen. De leerkracht hangt het ei met plakgum ergens op in het lokaal. Daarna gaan de kleuters het ei zoeken. Variatie: Meer eieren en/of meer groepen.
Gymles thema lente 2
Inleiding: Kuikentje uit het ei. Als de leerkracht één keer op de trom slaat gaan alle kinderen verspreid in het lokaal liggen. Ze proberen zich zo op te rollen dat ze in een ei zouden passen. Als de leerkracht twee keer op de trom slaat, breken alle kuikentjes uit het ei en waggelen rond. Als de leerkracht drie keer op de trom slaat komen alle kuikentjes in een rij achter de kip {leerkracht of een aangewezen kleuter) aan en doen hetzelfde als de kip en lopen dezelfde route als de kip. Daarna slaat de leerkracht weer één keer op de trom enz.
Kern 1: In alle vier hoeken van de zaal ligt een mat. Dit zijn de kippenhokken. Op iedere mat zit een groep kleuters, de kippen. Verspreid in het lokaal liggen kleine touwtjes. Dat zijn de wormen. Op een teken van de leerkracht proberen alle kippen zoveel mogelijk wormpjes naar hun kippenhok te brengen. Maar pas op. De kippen mogen ook wormen bij elkaar uit het hok stelen. In welk hok liggen na het stopteken de meeste wormen voor de kippen.
Kern 2: Pak de worm. De kuikentjes (kleuters) zijn verdeeld in tweetallen. Eén van hen heeft een worm (kort touwtje). Dit kuikentje gaat op de worm liggen of zitten. Het partnerkuikentje probeert het touw af te pakken. Daarna wisselen de rollen.
Afsluiting: Kuikentje zit: De wormen (touwtjes) liggen in een ruime kring. De kuikens (kleuters) zitten erop. Een kuikentje, die geen worm heeft loopt buiten de kring en tikt enkele andere kuikentjes aan. Deze kuikentjes staan op en volgen deze aantikker rond de kring. De leerkracht roept opeens: Kuikentje zit! Iedereen die rond de kring loopt, zoekt zo snel mogelijk een zitplaatsje op een wormpje. Wie het eerst zit, wordt de nieuwe aantikker.
Gymles thema lente 3
Inleiding: Jager pak me dan: De jager ligt op een mat in de hoek van het lokaal. De kleuters staan aan de overkant achter een lijn of touw; de kleuters bewegen zich voorzichtig naar de ‘jager’, en roepen: “Jager, pak me dan als je kan!” De jager komt in actie en de kleuters proberen zo snel mogelijk een aangewezen vrijplaats te bereiken zonder dat ze gepakt (of getikt) worden.
Kern 1: De kleuters zijn kleine haasjes die nog goed moeten leren springen. De kinderen zijn verdeeld in groepjes. Ieder groepje heeft een bank. De haasjes gaan over de bank met de hazensprong (handen op de bank en benen aan weerszijde van de bank) en daarna de wendsprong (handen steunend om de bank benen van de ene naar de andere kant over de bank) .
Kern 2: Hazendressuur: De kleuters gaan per twee staan. De ene is het haasje, de andere het baasje. De baasjes leren hun haasjes allerlei trukjes (pootje geven, rollen, iets halen, rechtop zitten, optellen en aftrekken).
Afsluiting: Een klassikaal showmoment van ieder dressuurpaartje (zie kern 2).
Gymles thema lente 4
Inleiding: Alle kinderen hebben een knuffeldier van thuis meegenomen (een kip, kuikentje, lammetje, konijn). De kinderen lopen, rennen, huppelen enz. met hun knuffelvriendje door het lokaal. Variatie: Zet de knuffel op je schouders, hoofd enz. zonder dat je knuffel valt.
Kern 1: Er is een klein circuitje uitgezet met banken, pilonnen, kleden waar de kinderen onderdoor kunnen kruipen, hoepels enz. De kinderen bewegen achter elkaar aan in het circuit. De knuffeldieren zitten aan de kant en kijken hoe hun vriendje het doet. Straks moeten de knuffeldieren het zelf doen.
Kern 2: De kleuters pakken hun knuffel en laten hun knuffel bewegen in het circuit.
Afsluiting: De kinderen zitten in een kring. Eén kind zit in het midden met zijn ogen dicht. Eén van de andere kleuters mag zijn/haar knuffel achter de kleuter leggen. Het kind in het midden mag met zijn ogen dicht voelen wat voor soort knuffeldier er bij hem/haar is gelegd. Als het geraden is wijst dit kind een andere kleuter aan die in de kring mag zitten.
Gymles thema pinguins
Inleiding: Zuidpooltikkertje. Alle kinderen (pinguïns) rennen door het lokaal. Er zijn twee tikkers (ijskoningen). Zij proberen de kinderen te tikken. Als een kind getikt is, ‘bevriest’ hij/zij. Het kind blijft heel stil staan in de houding waarin het is getikt. In een hoepel aan de kant liggen warme kruiken (pittenzakken). De kinderen die rondrennen kunnen een kruik brengen bij het bevroren kind. Dan kan het weer bewegen. Het kind brengt de pittenzak terug in de hoepel en mag weer meedoen.
Kern 1: Er liggen zoveel ijsschotsen (hoepels) verspreid in het lokaal als er kleuters zijn. De pinguïns (kleuters) springen, hippen, zwemmen en fladderen tussen de schotsen door. Variatie: Nadruk op houding; Rechtop, gebogen, met hoofd naar beneden enz. Daarna springen de pinguïns van schots naar schots. Variatie: Ze dragen een ei (pittenzak) tussen hun enkels.
Kern 2: Alle pinguïns vliegen? De kinderen staan aan één zijde van het lokaal. De leerkracht zegt: Alle …. vliegen. Bv. alle zwanen vliegen. Dan rennen de kinderen naar de overkant. Als ze iets opnoemt bv. een pinguin, die niet kan vliegen, moeten de kinderen blijven staan. Wie toch loopt is af. Zo kunnen alle pooldieren genoemd worden.
Afsluiting: In het midden van het lokaal ligt een pinguin (kleuter) te slapen op een mat met zijn ogen dicht. Gebruik evt. een blinddoek. De leerkracht wijst een hoek of plek aan waar de andere kleuters zo zacht mogelijk naar toe lopen. Weet de pinguïn waar de kinderen staan?
Gymles thema Eskimo’s
Inleiding: Sneeuwbaltikkertje. De Eskimo’s (kinderen) lopen door het lokaal. Er is één tikker. Iedereen die af is moet naar de iglo (een hoek van het lokaal). Daar liggen een paar kleine sneeuwballen (balletjes) in een hoepel. Het getikte kind pakt een sneeuwbal, gooit deze naar een kleuter die nog niet af is. Als deze de bal weer terug gooit, is de getikte kleuter weer vrij.
Kern 1: Er liggen zoveel ijsschotsen (hoepels) verspreid in het lokaal als er kleuters zijn. De Eskimo’s hebben in hun hoepel ieder drie pinguïneieren (pittenzakken of ballen van kranten). Ze moeten snel zo veel mogelijk eieren in hun eigen hoepel verzamelen. Wie heeft er bij het stopteken van de leerkracht de meeste eieren? Leg de hoepels zo ver mogelijk uit elkaar. Variatie: Pak bij andere kleuters alleen eieren (pittenzakken) van jouw kleur.
Kern 2: Eskimo-gym. De Eskimo’s (kleuters) zitten verspreid door het lokaal. Het is erg koud. Steeds moeten ze een lichaamsdeel wegstoppen, verstoppen voor de kou. De leerkracht zegt bv. Verstop je handen. Ieder kind verstopt zijn handen. Verstop je buik, oren enz. enz.
Afsluiting: In het lokaal liggen de iglo’s (hoepels) verspreid op de grond, voor ieder kind één. Iedere Eskimo (kleuter) gaat in zijn iglo staan. Op een teken van de leerkracht gaat iedere Eskimo op zoek naar een andere iglo. Variatie: De kinderen maken zelf een afspraakje met wie ze wisselen. Het spel gaat dan niet meer klassikaal.
Gymles thema paarden
Inleiding: Paarden vangen: De boer (vanger) wil alle paarden in de stal brengen. Alle paarden en veulentjes (kleuters) lopen daarom snel bij hem vandaan. Weet de boe alle paarden en veulens naar de stal te brengen (een hoek van het lokaal)? Variatie: Eén of meerdere knechten helpen de boer.
Kern 1: Paardenkeuring: Er is een jury van drie kleuters. De andere kleuters zijn paarden die naar de keuring gaan. Iedere keer krijgen ze een specifieke klassikale opdracht. Loop zo goed mogelijk als een paard, til je benen zo sierlijk mogelijk op, loop in een draf, in galop enz. De jury beslist welk paard het beste is. Variatie: De kinderen zijn in tweetallen. Eén is het paard, de ander is de berijder.
Kern 2: Paarden springen: De paarden (kleuters) moeten springen. In het lokaal staan verschillende hoge en lage hindernissen waarover de paarden kunnen springen. Wie kan zelfs over de hoogste hindernissen springen? Variatie: Er kan ook een hindernis parcours worden gemaakt.
Afsluiting: Veedief: Alle kinderen zitten in een kring. Eén kind (de boer) zit in het midden op een stoel en is geblinddoekt. Onder de stoel van de boer staat een klein speelgoedpaardje (bijv. playmobil). De leerkracht wijst nu een kind aan dat moet proberen om het paard weg te halen. Het kind dat op het krukje zit moet proberen om de “dief” af te tikken. Is dit gelukt dan wordt de “dief” nu de boer.
Gymles thema ‘Pech onderweg’
Inleiding: Leg in het midden van de zaal een hoepel neer. Dat is de rotonde. Zet in de zaal banken (bruggen) en hoepels in standaard(tunnels). Laat de kinderen zelf een weg rijden door de zaal: Langs de rotonde, over bruggen en door de tunnel.
Kern 1: Het parcours is net als bij de inleiding. Nu rijden de kinderen in rijtjes van 2, 3 of 4. Maak als leerkracht af en toe een opstopping door een rode pittenzak omhoog te houden als stopteken. Een groene pittenzak steek je omhoog als de kinderen weer rijden mogen. Een houten stok kun je gebruiken als spoorboom om een weg af te sluiten. Daarna nemen de kinderen elkaar op sleeptouw. Eén kind zit op de grond en houdt de sleepkabel vast. Het andere kind sleept het kind aan de kabel door het lokaal (De kinderen die een paar vormen, moeten ongeveer even zwaar zijn).
Kern 2: Verspreid in de zaal maak je auto’s: 4 ringen als wielen, 1 ring is het stuur, in de voorwielen leg je ballen, tussen de achterwielen 2 rode pittenzakken als lampen. Er gaan 4 kinderen in een auto. De kinderen mogen om de beurt een poosje sturen. Geef als leerkracht aanwijzingen: links, rechts, rechtdoor, scherpe bocht, enz… Daarna mag ieder kind een wiel pakken en naar het midden van de zal rollen. Daarna gooien ze de lampen en het stuur zover mogelijk weg. Dan komt de wegenwacht. De kinderen verzamelen zo snel mogelijk al hun materialen en maken hun auto weer compleet en gaan als groepje in hun auto zitten.
Afsluiting: De kinderen zitten op de bank met aan beide kanten van de bank een been. Met hun rechtervoet geven ze gas zeggen ze ‘brrr’. Met hun linker voet remmen ze af en zeggen ‘ieieie’. De leerkracht houdt afwisselend de rode(remmen) en groene (rijden) pittenzak omhoog. Na een poosje zijn we thuis. Stap uit de auto en ga het huis (=kleedkamer) binnen.
Met dank aan Els!
Met dank aan Els!
Gymles thema piraten
Inleiding: De piraten (kinderen) voeren opdrachtjes uit. Leg eerst uit wat de woorden betekenen en doe de opdrachten voor. Daarna roep je de commando’s en moeten de piraten de opdrachten doen. Degene die het minst snel is, is af. De laatste die over is, is de enige echte piraat. Variatie: De opdrachten komen steeds sneller achter elkaar.
Bakboord = links in het lokaal
Stuurboord = rechts in het lokaal
Vlag hijsen = de kleuters doen net alsof
Man over boord = de kleuters gaan op de grond liggen spartelen
Help, piraten = de kleuters kruipen in elkaar met hun handen op hun hoofd
Land in zicht = de kleuters turen met hun hand boven hun ogen
Stuurboord = rechts in het lokaal
Vlag hijsen = de kleuters doen net alsof
Man over boord = de kleuters gaan op de grond liggen spartelen
Help, piraten = de kleuters kruipen in elkaar met hun handen op hun hoofd
Land in zicht = de kleuters turen met hun hand boven hun ogen
Kern 1: Verdeel de groep in schipbreukelingen en haaien. De schipbreukelingen staan elk op een krantenpagina. De haaien proberen zoveel stukken van de pagina te scheuren dat de schipbreukelingen er niet meer met twee voeten op kunnen staan. Schipbreukelingen kunnen zich verdedigen door de haai te tikken. Een haai die twee keer is getikt is af. Een schipbreukeling die niet meer met twee voeten op zijn krant kan staan is ook af. Wie blijft er over?
Kern 2: Rooftocht: Een kleuter staat in een grote cirkel met schatten. De andere kleuters staan in een eigen kleine cirkel een paar meter hier vandaan. Zij proberen schatten te stelen en in hun eigen cirkel te leggen. Worden ze de door de bewaker(s) in de grote cirkel getikt, dan moeten ze al hun schatten weer terugleggen. Wie heeft aan het eind de meeste schatten gestolen?
Afsluiting: Zangspel Schipper mag ik overvaren.
Gymles bij thema politie
Inleiding: Stoplichttikkertje. Twee kinderen spelen voor politie. Ze krijgen een blauw lint om of zetten een politiepet op. Eén van de twee kinderen heeft een rood en groen rond vouwkarton in de hand. De andere politie is de tikker. De boeven (overige kinderen) lopen hard weg voor de politie. Als echter het rode papier omhoog wordt gehouden, moeten ze allemaal stilstaan. Alleen de politieagenten mogen nog lopen. Ze mogen echter niet tikken als het stoplicht op rood staat. Als het groene papier omhoog wordt gestoken mag iedereen weer rennen en de kinderen kunnen weer worden getikt. Wie af is moet in de gevangenis (op de bank zitten).
Kern 1: Boevenrun. In elke hoek van het lokaal ligt een mat. Op iedere mat ligt een voorwerp. Op mat 1 een boei (plastic ring), op mat twee een pittenzak (zak goud), op mat drie een kogel (bal) en op mat vier een schatkist (blok). Op deze matten staan ook de kinderen. Op iedere mat evenveel. In het midden van de zaal ligt nog een lege mat. Als de leerkracht roept: ‘kogel’, rennen de kinderen van de ‘kogelmat’ snel naar de lege mat. Dan roept ze weer iets anders Bijv. ‘schatkist’. Alle kinderen van de ‘schatkistmat’ rennen nu zo snel mogelijk naar de lege mat. De kinderen zullen er aan moeten wennen dat de lege mat steeds op een andere plaats ligt. Maar als ze het spel door hebben, kunnen ze het steeds sneller spelen.
Kern 2: De ongehoorzame boeven. Eén leerling is de politie. Hij / zij geeft een opdrachtje. De boeven ( overige kinderen) proberen precies het tegenovergestelde te doen van wat de politie zegt. Bij het commando vooruit lopen, lopen ze achteruit. Bij rechtsaf lopen, lopen ze links af. Er over heen klimmen, gaan ze er onderdoor. Bij zacht lopen, lopen ze hard. Bij jezelf heel hoog maken, maken ze zich klein. Kies na een aantal opdrachten een andere agent uit.
Afsluiting: Wie is de boef? De kinderen zitten in de kring. Eén van hen is een boef. De politie en de leerkracht spreken samen af wie de boef is. De politie gaat heel rustig de boef beschrijven. Bijv. De boef heeft bruin haar en krullen, heeft gestreepte sokken aan. De kinderen kijken rond in de kring en raden over wie het gaat. Degene die raadt wie de boef is, mag de volgende ronde de politieagent zijn.
Gymles thema ridders
Inleiding: Ridder te paard: Geef de kinderen paardentuigjes en touwen. Zo kunnen als ridders paardrijden. De touwen alleen rond hun middel gebruiken. De leerkracht geeft aan hoe de paarden mogen gaan: galopperen, stapvoets, in draf, springen of omdraaien. Na enkele minuten wisselen de ridders en paarden van rol.
Kern 1: Kasteel bouwen. Alle groepjes staan aan één zijde in het lokaal om deze estafette te spelen. Iedere groep heeft evenveel blokken. Na het startsein lopen de voorste kinderen met hun blokken naar de pylon. Bij de pylon moet een kasteel gebouwd worden van alle blokken die er naar toe worden gebracht. Elk kind mag twee blokken neerleggen. Welke groep heeft het eerst zijn kasteel klaar?
Kern 2: Musketierrace: Laat de kinderen deze opdracht in tweetallen uitvoeren. Maak een startlijn en een finish. Hiertussen kun je obstakels plaatsen. Laat de tweetallen zittend met de ruggen tegen elkaar de armen bij elkaar inhaken. Na het startsein moeten ze opstaan en zo snel mogelijk naar de finish rennen.
Afsluiting: Op wacht: De kinderen zijn ridders die de wacht houden. Ze staan in een kring. Welke ridder kan het langste stil staan?
Gymles thema tuin
Inleiding: De kinderen bewegen zich in de omgangsbaan van het lokaal. De leerkracht of een kind noemt een dier dat in een tuin voorkomt. De kinderen bewegen zich voort als dit dier. Denk aan: Vlinder, slak, vogel, spin, rups, worm, bij, poes of konijn.
Kern 1: De boom wordt hoe langer hoe dikker. Alle kinderen geven elkaar een hand. Het eerste kind blijft stevig op zijn plaats staan. De leerkracht die aan het eind van de rij staat, draait met de rij om de boom heen, net zo lang tot ze allemaal om de boom heen staan, onder het zingen van: ‘En de boom wordt hoe langer hoe dikker en de boom wordt hoe langer hoe dikker.’ Daarna gaat de rij achteruitlopend weer terug en wordt er gezongen: ‘En de boom wordt hoe langer hoe dunner en de boom wordt hoe langer hoe dunner.’
Kern 2: Tuintje verwisselen. Leg voor alle kleuters, min drie, een tuintje (hoepel) neer op een willekeurige plaats in het lokaal. Wijs een tikker aan. Als de leerkracht één keer fluit gaan alle kinderen zo snel mogelijk in een tuintje staan. De twee kinderen die niet in een tuintje staan, moeten uitkijken dat ze niet getikt worden. Als de leerkracht weer fluit loopt iedereen z.s.m. naar een ander tuintje. Kinderen die getikt worden nemen een hoepel mee en gaan aan de kant zitten. Wie blijft het langst ongetikt?
Afsluiting: Alle kinderen zitten in de kring. Steeds mag één kind iets uitbeelden wat je in de tuin kan doen. De andere kinderen raden wat het kind uitbeeld. Het kind dat het goed heeft geraden, mag daarna iets uitbeelden.
Gymles thema verkeer
Inleiding: Eén leerling is spelleider en staat aan de ene kant van het lokaal met zijn rug naar de rest van de groep toe. Deze andere kinderen staan aan de overkant. De spelleider roep: Het stoplicht is groen. Alle kinderen rennen nu richting overkant. De spelleider roept echter op een willekeurig moment: Het stoplicht is rood. Als hij/zij dit heeft gezegd, draait hij/zij zich om en kijkt of er nog iemand loopt. Als dit het geval is, moet deze leerling terug naar de start. Nu herhaalt het spel zich. De leerling die het eerst bij de spelleider is en deze aantikt, mag nu spelleider zijn.
Kern 1: De klas is opgedeeld in groepjes van 3, 4 of 5 leerlingen. Deze kinderen houden elkaar met twee handen de middel vast van het kind voor zich. Zo ontstaan korte treintjes die door het lokaal bewegen. Er zijn echter twee kinderen die niet bij een trein horen. Deze kinderen proberen elk een trein te zoeken waar ze bij de achterste leerling met twee handen de middel vast kunnen houden. De treintje proberen natuurlijk zo snel mogelijk weg te rijden. Als het één van de leerlingen toch lukt om achter de trein te komen, moet het voorste kind van de trein op zoek naar een nieuwe trein, waar hij achterin kan stappen.
Kern 2: Laat de kinderen doen alsof ze verschillende voertuigen zijn. Roep een naam voertuig, zoals vliegtuig, auto of boot. De kinderen bewegen rond in het lokaal op de manier van dat voertuig. Voor vliegtuigen, kunnen ze hun armen als vleugels gespreid houden. Bij boten,doen ze alsof ze roeien in een boot. Roep elke 1-2 minuten een andere naam voertuig (vliegtuig, roeiboot, motor, auto, fiets, helikopter, trein, step enz.).
Afsluiting: Chauffeurtje mag ik mee met jou; Iedereen staat in de kring. In het midden loopt een chauffeur. Daarna zingt iedereen het liedje en kiest de chauffeur een passagier. Zo wordt de rij passagiers steeds langer
Gymles thema vliegveld
Inleiding: De kinderen zijn piloten van een vliegtuig. Ze lopen in dezelfde richting rond in het lokaal. De leerkracht geeft instructie. We zetten onze motoren aan en taxiën over de grond. We gaan steeds harder, we stijgen op schuin omhoog, we gaan steeds harder, we zakken, maken een bocht, maken een duikvlucht en landen. De kinderen maken al deze bewegingen met hun armen wijd als vleugels.
Kern 1: Vouw met de kinderen een vliegtuigje van stevig papier. Hang enkele hoepels in het lokaal op verschillende hoogtes. De kinderen proberen hun vliegtuigjes door de hoepels te gooien.
Kern 2: Nachtvlucht: Enkele kinderen krijgen een blinddoek voor. De leerkracht geeft aanwijzingen vanuit de ‘verkeerstoren’ de kinderen voeren de opdracht uit. In plaats van de leerkracht kun je ook een creatief kind de rol van de verkeerstoren geven. Zie voor opdrachtjes bij de inleiding.
Afsluiting: De kinderen zitten in een kring. Buiten de kring loopt een piloot. Hij tikt alle kinderen waar hij langs komt zachtjes op het hoofd en zegt daarbij steeds het woord ‘vliegtuig’. Na een aantal keren zegt de piloot opeens ‘helikopter’. De piloot rent weg en het kind dat aangetikt is met helikopter springt op en probeert de piloot te tikken. De piloot mag echter als hij rond de kring gerend heeft op de plaats van de tikker gaan zitten. Als dat lukt mag de tikker rond de kring en begint het spel ‘vliegtuig, vliegtuig, helikopter’ opnieuw.
Gymles thema winter 1
Inleiding: Schaatsen; Geef alle kleuters twee stukken papier uit reclamefolder. Deze stukken plaatsen ze onder hun voeten en dan schaatsen (glijden) ze ermee over de vloer. Netjes in de omgangsbaan van het lokaal, zoals op een echte schaatsbaan.
Kern 1: De kleuters maken een sneeuwbal (krantenbal). De kleuters kunnen alleen of per twee allerlei werp- en vangoefeningen uitproberen.
Kern 2: In het midden van het lokaal is een lijn gespannen. Hieraan hangen grote papieren met een rond gat. Welke leerling kan zijn sneeuwbal steeds door het gat werpen. De kinderen tellen hoeveel keer hun dit lukt.
Afsluiting: Nu gaan de kleuters een echt sneeuwballengevecht houden in twee groepen. Wie gooit de meeste sneeuwballen (krantenballen) naar de overkant. De groep met de minste ballen in zijn veld is winnaar.
Gymles thema winter 2
Inleiding: Sneeuwpop tikkertje. Eén kleuter is sneeuwman en staat middenin het lokaal. De sneeuwman krijgt een zachte bezem, das en hoed. Met de zachte kant van de bezem probeert het kind de andere kleuters te tikken.
Wintercircuit: Hiervoor worden de kinderen verdeeld in groepjes. Ieder groepje gaat naar een onderdeel. Na iedere vijf minuten roteren de groepjes.
1. In één hoekje van het lokaal liggen veel watjes-bollen of piepschuimchipjes. De kinderen laten het sneeuwen. Hoog, laag over elkaar heen enz.
2. Sleetje rijden. Zet de helling van trapezoïde schuin met banken erop. De kinderen zitten op een lap of een stukje tapijt en glijden van de helling af.
3. Sneeuwbal rollen: De kinderen rollen verschillende afmetingen ballen slalom tussen pilonnen door.
4. Rollen in de sneeuw. Er is een schuin schuin vlak gemaakt, bv. een matje op springplank en matje erachter. De kinderen rollen van boven naar beneden: zijwaarts of al een rol voorwaarts.
5. Sleetje rijden/skilift: De kinderen van het groepje zitten om de beurt op een plank met wieltjes eronder. De plank zit met een touw aan muur of aan een wandrek : De kleuter trekt zichzelf naar de muur toe.
Afsluiting: De kleuters staan verspreid door het lokaal. De leerkracht vertelt een verhaaltje over de sneeuwpop die in de tuin staat. Het is koud buiten en de sneeuwpop heeft het naar zijn zin: zijn mond lacht. Maar dan gaat de zon schijnen. Het wordt steeds warmer en de sneeuwpop wordt steeds kleiner. Zijn mond gaat van een glimlach, naar een streep, tot een neerhangende mond. Op den duur licht er alleen nog maar een plasje water; de sneeuwpop is gesmolten!
Gymles thema winter 3
Inleiding: Winterstandbeelden. De kinderen maken allerlei bewegingen die met de winter te maken hebben zoals, skiën, schaatsen, baantje glijden, bibberen. sleeën enz. Opeens roept de leerkracht: Bevries! Samen bekijken we de standbeelden. Aan wie kun je goed zien wat hij/zij aan het doen was?
Kern 1: Sneeuwbal doorgeven. De groep wordt verdeeld in twee even grote groepen. De kinderen staan in een rij achter elkaar. De eerste van iedere rij krijgt een grote sneeuwbal (bal). Op een teken van de leerkracht geven de kinderen van beide groepen de bal over hun hoofd door aan het kind achter zich, deze herhaalt dit en zo gaat het net zo lang door tot de bal bij het achterste kind is. Deze geeft de sneeuwbal onder de benen door aan het kind voor zich. Zo gaat het door tot de bal vooraan is. Welke partij is winnaar?
Kern 2: Lummel-sneeuwbal. De groep gooit twee sneeuwballen (ballen) over. Twee kinderen met een lintje om doen niet mee met de groep. Zij moeten juist de bal in hun bezit proberen te krijgen. Degenen die de bal als laatste aanraakt voordat de lummel de bal in zijn/haar bezit krijgt, moet zelf lummel zijn.
Afsluiting: Iedereen is moe van het spelen in de sneeuw. Daarom gaan de kinderen slapen. ze liggen op de vloer met hun ogen dicht. De leerkracht loopt langs en maakt de kinderen één voor één wakker. Wie wakker is mag naar het klaslokaal.
Gymles thema sneeuw
Inleiding: De leerkracht hangt één of meerdere grote sneeuwpoppen van papier aan de wand. De kleuters gooien sneeuwballen tegen de sneeuwpop (krantenballen, ballen of pittenzakken).
Kern 1: Estafette sneeuwschuiven. De kleuters staan per groep in een rijtje. De voorste kleuters hebben een bezem met daarvoor een hoop sneeuw (een opgevouwen witte doek, of een stuk wit piepschuim). Op een teken van de leerkracht schuiven de voorste kinderen de sneeuw naar de overkant, gaan om een pylon heen en schuiven de sneeuw weer terug. Dan gaat de volgende kleuter van het groepje. Welke groep is het eerste klaar?
Kern 2: Sneeuwbal mikken. De kleuters staan in een kring van ongeveer acht kinderen. Je kunt dus meerdere kringen vormen bij veel leerlingen. Per groep is er een sneeuwbal (zachte bal). De kleuter die de sneeuwbal heeft, probeert deze onder de benen van een ander kind uit de kring door te rollen. Deze probeert de bal met beide handen tegen te houden. Je mag de bal niet onder de benen van je buurman rollen. Variatie: Je mag ook schijnbewegingen maken. De kleuter die af is, omdat de sneeuwbal toch onder zijn benen door gat, moet zich omdraaien en speelt het spel verder achterstevoren mee.
Afsluiting: De kinderen zitten in de kring. Eén kind krijgt een blinddoek voor. De leerkracht wijst een sneeuwpop (kleuter) aan die midden in de kring mag staan. Het kind met de blinddoek wordt er naast gezet. Deze mag voelen aan de sneeuwpop. Kan de kleuter raden welk kind uit de groep sneeuwpop is?
Gymles thema ‘wij bouwen een huis’
Inleiding: Eerst gaan we naar de bouwplaats. De kinderen rennen, maar als ze moe zijn gaan ze lopen in de omgangsbaan van het lokaal. Op de bouwplaats hebben we kruiwagens nodig. Twee kinderen vormen samen een bouwvakker met kruiwagen (zie afbeelding) en lopen zo door het lokaal. Na verloop van tijd wisselen de bouwvakker en kruiwagen om.
Kern 1: Stenen opperen. Alle kinderen vormen ‘kruiwagens’ en staan bij een muur van het lokaal naast elkaar. Bij iedere kruiwagen liggen enkele pittenzakken op de grond. Dit zijn de stenen. De stenen moeten één cvoor één in de kruiwagen (op de rug van het kind) naar de overkant gebracht worden. Welk groepje heeft daar als eerst de pittenzakken keurig op een stapeltje staan? Je kunt i.p.v. pittenzakken ook blokken gebruiken, maar die zijn lastiger in de kruiwagen te houden.
Kern 2: Leg hier en daar wat matten in het lokaal. We zijn een cementmolen en moeten draaien. Laat de kinderen allerlei individuele manieren van draaien bedenken; bijv. staande om hun as, liggende om hun as, draaien met handen of benen, koppeltje duiken.. Daarna bedenken ze in tweetallen nieuwe draaivormen die ze samen uit kunnen voeren; bijv. twee handen vast van elkaar en in het rond draaien. Daarna bedenken we met elkaar klassikale draaivormen, bijv draaien in de kring.
Afsluiting: De kinderen gaan liggen op de grond en vormen zo een huis met dak, deuren en ramen. Wijs twee kinderen aan die hier de leiding in kunnen nemen. Als het hele huis klaar is en alle kinderen liggen op de goede plaats, kun je als leerkracht een foto nemen om aan de kinderen te laten zien hoe het huis er uit zag.